Beoordeling, monitoring en mitigatie van de impact van offshore windparken op de biodiversiteit

Nu de wereld de transitie naar hernieuwbare energie versnelt, worden offshore windparken een cruciale pijler van de energiestructuur. In 2023 bereikte de wereldwijd geïnstalleerde capaciteit van offshore windenergie 117 GW, en naar verwachting zal deze in 2030 verdubbelen tot 320 GW. Het huidige uitbreidingspotentieel is voornamelijk geconcentreerd in Europa (potentieel 495 GW), Azië (292 GW) en Noord- en Zuid-Amerika (200 GW), terwijl het geïnstalleerde potentieel in Afrika en Oceanië relatief laag is (respectievelijk 1,5 GW en 99 GW). Tegen 2050 zal naar verwachting 15% van de nieuwe offshore windenergieprojecten drijvende funderingen hebben, waardoor de ontwikkelingsmogelijkheden in diepe wateren aanzienlijk worden verlegd. Deze energietransitie brengt echter ook aanzienlijke ecologische risico's met zich mee. Tijdens de bouw, exploitatie en ontmanteling van offshore windparken kunnen ze verschillende groepen, zoals vissen, ongewervelden, zeevogels en zeezoogdieren, verstoren, onder meer door geluidsoverlast, veranderingen in elektromagnetische velden, habitatverandering en verstoring van foerageerroutes. Tegelijkertijd kunnen de windturbinestructuren echter ook dienen als "kunstmatige riffen" die beschutting bieden en de lokale soortendiversiteit vergroten.

1. Offshore windparken veroorzaken multidimensionale verstoringen voor meerdere soorten, en de reacties vertonen een hoge specificiteit wat betreft soort en gedrag.

Offshore windparken (OWF's) hebben complexe effecten op verschillende soorten, zoals zeevogels, zoogdieren, vissen en ongewervelden, tijdens de bouw-, exploitatie- en ontmantelingsfase. De reacties van verschillende soorten zijn aanzienlijk heterogeen. Zo hebben vliegende gewervelde dieren (zoals meeuwen, duikers en drietenige meeuwen) een hoge vermijdingsgraad ten opzichte van windturbines, en hun vermijdingsgedrag neemt toe met de toename van de turbinedichtheid. Sommige zeezoogdieren, zoals zeehonden en bruinvissen, vertonen echter naderingsgedrag of geen duidelijke vermijdingsreactie. Sommige soorten (zoals zeevogels) kunnen zelfs hun broed- en foerageergebieden verlaten vanwege verstoringen door windparken, wat resulteert in een lokale afname van de populatie. De drift van ankerkabels, veroorzaakt door drijvende windparken, kan ook het risico op verstrengeling van kabels vergroten, met name voor grote walvissen. De uitbreiding van diepe wateren in de toekomst zal dit gevaar verergeren.

2. Offshore windmolenparken veranderen de structuur van het voedselweb, waardoor de lokale soortenrijkdom toeneemt, maar de regionale primaire productiviteit afneemt.

De windturbinestructuur kan fungeren als een "kunstmatig rif" en filtervoedende organismen zoals mosselen en zeepokken aantrekken, waardoor de complexiteit van de lokale habitat toeneemt en vissen, vogels en zoogdieren worden aangetrokken. Dit "nutriëntenbevorderende" effect is echter meestal beperkt tot de omgeving van de turbinebasis, terwijl op regionale schaal de productiviteit kan afnemen. Modellen tonen bijvoorbeeld aan dat de door windturbines veroorzaakte vorming van de blauwe mosselgemeenschap (Mytilus edulis) in de Noordzee de primaire productiviteit met wel 8% kan verminderen door filtervoeding. Bovendien beïnvloedt het windveld opwelling, verticale menging en de herverdeling van nutriënten, wat kan leiden tot een cascade-effect van fytoplankton naar soorten op een hoger trofisch niveau.

3. Geluid, elektromagnetische velden en botsingsrisico's vormen de drie grootste dodelijke drukfactoren. Vogels en zeezoogdieren zijn er het meest gevoelig voor.

Tijdens de bouw van offshore windparken kunnen de activiteiten van schepen en de heiwerkzaamheden aanvaringen en de dood van zeeschildpadden, vissen en walvisachtigen veroorzaken. Het model schat dat elk windpark op piekmomenten gemiddeld één keer per maand een potentiële ontmoeting met grote walvissen heeft. Het risico op vogelbotsingen tijdens de operationele periode is geconcentreerd op de hoogte van de windturbines (20 - 150 meter), en sommige soorten zoals de wulp (Numenius arquata), zwarte staartmeeuw (Larus crassirostris) en zwarte buikmeeuw (Larus schistisagus) lopen het risico op hoge sterftecijfers op migratieroutes. In Japan bedraagt ​​het jaarlijkse potentiële aantal vogelsterfgevallen in een bepaald scenario voor de inzet van windparken meer dan 250. Vergeleken met landgebaseerde windenergie zijn er weliswaar geen gevallen van vleermuissterfgevallen geregistreerd voor offshore windenergie, maar de potentiële risico's van verstrengeling in kabels en secundaire verstrengeling (zoals in combinatie met achtergelaten vistuig) moeten nog steeds waakzaam zijn.

4. De beoordelings- en mitigatiemechanismen zijn niet gestandaardiseerd en de wereldwijde coördinatie en regionale aanpassing moeten op twee parallelle sporen worden uitgevoerd.

Momenteel worden de meeste beoordelingen (ESIA, EIA) op projectniveau uitgevoerd en ontbreekt een cumulatieve impactanalyse (CIA) over meerdere projecten en tijdsintervallen heen. Dit beperkt het inzicht in de effecten op het niveau van soortengroepen en ecosystemen. Zo heeft slechts 36% van de 212 mitigerende maatregelen duidelijk bewijs van effectiviteit. Sommige regio's in Europa en Noord-Amerika hebben geïntegreerde CIA voor meerdere projecten onderzocht, zoals de regionale cumulatieve beoordeling die BOEM heeft uitgevoerd op het Atlantische Outer Continental Shelf van de Verenigde Staten. Ze kampen echter nog steeds met uitdagingen zoals onvoldoende basisgegevens en inconsistente monitoring. De auteurs stellen voor om de ontwikkeling van gestandaardiseerde indicatoren, minimale monitoringfrequenties en adaptieve beheersplannen te bevorderen via internationale platforms voor gegevensuitwisseling (zoals het CBD of ICES als leidende instantie) en regionale ecologische monitoringprogramma's (REMP's).

5. Nieuwe monitoringtechnologieën verbeteren de nauwkeurigheid van het observeren van de interactie tussen windenergie en biodiversiteit en zouden in alle stadia van de levenscyclus geïntegreerd moeten worden.

Traditionele monitoringmethoden (zoals metingen vanaf schepen en vanuit de lucht) zijn kostbaar en gevoelig voor weersomstandigheden. Nieuwe technieken zoals eDNA, monitoring van soundscapes, onderwatervideografie (ROV/UAV) en AI-herkenning vervangen echter snel sommige handmatige observaties, waardoor het mogelijk wordt om vogels, vissen, bodemorganismen en invasieve soorten frequent te volgen. Zo zijn digitale tweelingsystemen (Digital Twins) voorgesteld om de interactie tussen windenergiesystemen en het ecosysteem onder extreme weersomstandigheden te simuleren, hoewel de huidige toepassingen zich nog in de verkenningsfase bevinden. Verschillende technologieën zijn toepasbaar in verschillende fasen van constructie, exploitatie en ontmanteling. In combinatie met langetermijnmonitoringontwerpen (zoals het BACI-kader) wordt verwacht dat dit de vergelijkbaarheid en traceerbaarheid van biodiversiteitsreacties op verschillende schaalniveaus aanzienlijk zal verbeteren.

Frankstar is al lange tijd toegewijd aan het leveren van uitgebreide oplossingen voor oceaanmonitoring, met bewezen expertise in de productie, integratie, implementatie en het onderhoud vanMetOcean-boeien.

Nu offshore windenergie wereldwijd blijft groeien,Frankstarzet zijn uitgebreide ervaring in ter ondersteuning van milieumonitoring voor offshore windparken en zeezoogdieren. Door geavanceerde technologie te combineren met in de praktijk bewezen methoden, draagt ​​Frankstar bij aan de duurzame ontwikkeling van hernieuwbare energie in de oceaan en de bescherming van de mariene biodiversiteit.


Plaatsingstijd: 08-09-2025